top of page
Schermafbeelding 2024-12-01 om 12.32.21.png

Toelichtende teksten

Pag. 10

(Foto rechtsboven) Koningin Wilhelmina bezoekt op 22 maart 1945 Staatsmijn Wilhelmina in Terwinselen en maakt kennis met de 36-jarige Peter Toussaint uit Kerkrade die al vanaf zijn 14e jaar mijnwerker was.. Hij was juist met de ochtendploeg uit de lift gestapt en had nog geen gelegenheid gehad zich te wassen.

Pag. 11

Op 27 oktober 1944 bezoekt Prins Bernhard met vier officieren niet-officieel Heerlen. In het raadhuis ontmoet hij -per toeval volgens het Limburgsch Dagblad- twee voormalige verzetsstrijders, Wim Quint en Bep van Kooten. Quint was in het Nederlandse leger reserve-eerste-luitenant geweest en na zijn krijgsgevangenschap hoofd van de dienst financiën bij de gemeente Heerlen geworden. Hij werkte nauw samen met burgemeester van Grunsven en met het groot aantal verzetsstrijders werkzaam bij de Heerlens brandweer, de gemeentepolitie en de mijnpolitie. De Heerlense brandweerkazerne was bemand met verzetsstrijders en fungeerde als centrum van illegale activiteiten, mede ten behoeve van het groeiend aantal onderduikers in Heerlen en omgeving. Geallieerde piloten werden met brandweerauto’s met loeiende sirenes richting Belgische grens gereden. Na de bevrijding vervulde Quint een prominente rol in het Comité van oud-illegale Werkers Quint en Kooten waren Commandanten van de Bewakings- en Stoottroepen van het Commando-Limburg/Regiment Limburg. Kooten was sportinstructeur en aangesloten bij de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) en van de sedert augustus 1943 oprichtte Stoottroepen waarvan prins Bernhard de leiding had. In september 1944 overlegde Kooten met Prins Bernhard in Brussel waarna hij na zijn terugkeer in Limburg in opdracht van de prins begon met de vorming van de Stoottroepen die bewakings- en patrouilledienste en politionele taken of kregen een korte militaire opgeleid. Op weg naar Aken stopt de karavaan, pal vóór de met witte verf getrokken grens .

Schermafbeelding 2024-12-06 om 10.50.39.png

Pag. 20

De kolenboer; een altijd gebogen man, muts of pet op, bedekt met zwart gruis. Een jute zak op de rug gevuld met eierkolen of antraciet. In de jaren vijftig en begin zestig is hij met de groenteboer, de melkboer een vertrouwd gezicht in de straat. Maar als het gas de kolen begin jaren zestig steeds meer verdringt, is het einde in zicht Zijn nering gaat in rook op als de kolenkachel wordt vervangen door een centrale verwarming. De reclamekreet “gezellige mensen stoken kolen” kan het tijd niet keren. Niemand hoeft nog langer in de kou met de kolenkit naar buiten of de kelder in. Eenvoudig de thermostaat wat hoger zetten. Het gemak dient de mens, ook al is gasgestookte centrale verwarming minder gezellig.

Schermafbeelding 2024-12-03 om 12.53.03.png

In mei 1946 slagen de mijndirecties er in enkele afgeschreven

dubbeldekkers uit het Engelse East Yorkshire

naar de mijnstreek te halen voor het vervoer van mijnwerkers.

Ook het openbaar vervoer profiteert ervan. Zo

rijdt lijn 227 niet langer van Hull naar Hornsea, maar van

Vaals naar Maastricht. De reizigers kunnen hoog boven

de weg genieten van het fraaie heuvellandschap.

blz. 19 - Morgen wordt het beter

Pag. 30

Cokesovenbatterijen hebben een beperkte levensduur, de ovens van de staatsmijnen Maurits en Emma zouden echter zonder oorlog na de bevrijding in een betere condities zijn geweest. De cokesfabriek Maurits draaide tijdens de bezetting dag en nacht. Terwijl alle straten in Geleen tijdens de oorlog verduisterd waren, kon de late wandelaar zijn weg naar huis vinden dankzij het rossige schijnsel van de Cokesfabriek. Alleen bij luchtalarm moest het drukken en vullen van de ovens worden gestaakt Dat laatste gebeurde zó vaak, dat de cokesovens ernstig leden onder de grote temperatuurswisselingen. De gashouderbrand in 1944 bov4ndien veroorzaakte nog extra schade. (foto pagina 9) Batterij I A van de cokesfabriek Maurits (in totaal 66 ovens) en van cokesfabriek Emma werden door de staatsmijnen direct na de bevrijding stilgelegd omdat te weinig stookgas ter beschikking stond wegens materiaalschaarste. Vooral aan silica-stenen die onmisbaar zijn in cokesoven-wanden. De de ovens van de cokesfabriek Maurits werden daarom gerepareerd met stenen uit de cokesovens Emma. De reparaties en nieuwbouw waren dringend nodig omdat oude oven na verloop van tijd kwalitatief minder goed gas opleveren en een mindere kwaliteit cokes. Tegen het eind van 1948 konden de eerste gerepareerde ovens weer in gebruik worden genomen. Dat gebeurde juist toen de vraag naar gas sterk begon te stijgen en buitenlandse klanten om meer cokes vroegen. Vervolgens werd de reparaties van de overige batterijen aangepakt en werd een nieuwe batterij gebouwd. Tegen het einde van 1951 draaiden de ovens weer op volle toeren.

Pag. 33

Vier vrachtagens rijden in de jaren vijftig tienmaal per dag van Eygelshoven naar Treebeek, circa 15 kilometer. Daar staat de bruinkool-brikettenfabriek voor verwerking van de bruinkool die uit Treebeek en - na uitputting van dat veld- later uit Haanrade werd gehaald. Tot eind jaren veertig worden bruinkoolvelden geëxploiteerd in Brunssum, Treebeek, Eygelshoven en Haanrade. Als tijdens en korte tijd na de Eerste en Tweede Wereldoorlog een tekort aan kolen bestaat en brandstofprijzen hoog zijn, is de exploitatie van bruinkoolgroeven winstgevend. Begin jaren vijftig zijn de meeste velden uitgeput of de exploitatie te duur. Alleen in Haanrade, aan de weg tussen Eygelshoven en Herzogenrath, wordt in 1955 nog een groeve geëxploiteerd.

Pag. 34

Mijnwerkers woonden bijna over heel Limburg verspreid. In 1951 woonden in 65 van de 111 gemeenten in Limburg 50 of meer werknemers werkzaam bij de steenkolenmijnen. Voor een belangrijk deel is dat het gevolg van de – in vergelijking met de meeste andere landen in Europa– late opkomst van de mijnindustrie in Nederland. Als in de jaren 1920 het autobusvervoer in Limburg snel uitbreidt, kunnen mijnwerkers worden geworven die op grotere afstand van de mijnen blijven wonen. Zo wonen in 1951 240 mijnwerkers in Roermond (33 km van Geleen), 63 in Weert (44 km), 68 in Meijel (54 km), en 97 in Helden (op 52 km van Geleen). Waar de kosten voor de huisvesting van mijnwerkers in vrijwel alle andere landen ten laste van de werkgevers komen, profiteren de mijndirecties in Limburg van de Woningwet van 1901. De kosten van de volkshuisvesting komen ten laste van de staat, in casu van de belastingbetaler. Daarmee besparen de mijnondernemers grote kapitaalsinvesteringen. In het Verenigd Koninkrijk rekenden de mijnen dat bij aanleg van een mijn 45% van de totale kosten geïnvesteerd moest worden in woningbouw voor mijnwerkers en beambten. Wel betaalden de mijnen in Limburg op basis van het Mijnrecht – als de gemeenteraad dat vroeg – jaarlijks een uitkering aan de gemeenten met 50 werknemers of meer werkzaam bij de mijnen. Dat bedroeg in 1951 10 cent per ton gewonnen kolen of ca € 5,90 per werknemer.

Pag. 35 t/m 37

Na de bevrijding werden tot 1 juli 1954 werden ruim 9.000 huurwoningen voor arbeidersgezinnen door -of met huurgarantie voor- de mijnen gebouwd en 134 woningen voor beambten. 1536 Woningen werden door de bewoners zelf gebouwd met financiële ondersteuning door de mijnen. De personele bezetting nam van december 1945 tot juli 1954 toen met circa 20.000 personeelsleden. De bouwcapaciteit van het bouwbedrijf in Nederland was medio jaren vijftig overbelast. (Steenkool, juli 1954, 201)

De Gazet van Limburg van 9 mei 1952 schrijft over de woningnood dat als gevolg van het gebrek aan woningen er een tekort is aan mijnwerkers. Meer woningen betekent meer kolen. En meer kolen betekent minder import van dure Amerikaanse kolen. Verhoging van de kolenproductie zou 17 miljoen gulden per jaar opleveren, daarvan zou 10 miljoen kunnen worden besteed aan woningbouw voor mijnwerkers en 7 miljoen aan mechanisatie van de kolenwinning. Het plan stuitte op de tegenwerking van het ministerie van financiën, dat de opbrengst waarschijnlijk wilde gebruiken om de schatkist te spekken.

blz. 35 - Morgen wordt het beter

Pag. 42 en 43

Behalve zevenduizend ballonnen gingen ter gelegenheid van het jubileum van de Staatsmijnen ook 25.000 duiven op zondag 11 mei 1952 de lucht in. In het Limburgsch Dagblad stond naast dit bericht de intrigerende mededeling dat – sedert de bevrijding - de 2.000-ste leerling bij de OVS was ingeschreven. Het was een zeventienjarige zoon van een gepensioneerd hoofd van een school. Dat het niet zelden niet-mijnwerkersvaders waren wier zonen op de OVS terecht kwamen, is bekend. Wie het zware, gevaarlijke en ongezonde ondergrondse werk aan het eigen lijf had ervaren wist vaak wel beter. 1952 was het enige en laatste jaar dat de OVS voldoende leerlingen telde om aan de vraag naar jonge mijnerkers te voldoen. Daarna daalde het aantal leerlingen vrijwel permanent. Was het gebrek aan alternatieve werkgelegenheid dat het gepensioneerde hoofde van een school zijn zoon ondergronds stuurde? Of ging de zoon tegen de wil van vader naar de mijn? Sjeng Heuts ging met een tien voor wiskunde de mijn in, in; D’r letste koempel, Vijftig jaar na de mijnsluiting, z.pl. [Maastricht] 2024, 60-69, 62 Zowel zijn vader als twee oudere broers die als opzichter in de mijn werkten, raadden Sjeng Heuts een ondergrondse loopbaan af. ‘Mijn vader zei; “Je bent gek als je de mijn in gaat”. Niet iedere vader dacht zo. De vader van de latere gouverneur Sjeng Kremers wilde liever dat zijn zoon mijnbeambte werd; “Hij was kersen aan het plukken. Ik stond onder hem en zei ineens; ‘Als ik over twee maanden eindexamen gedaan heb, ga ik naar de universiteit’. Nou, mijn vader viel bijna uit de boom. “Wat? De universiteit? Wat is dat voor een onzin! Je gaat naar de mijn. Je wordt mijnbeambte”. (In D’r letste koempel, 102)

Pag. 69

De Gedachteniskapel van de Mijnwerkers in Terwinselen is ingericht ter nagedachtenis aan de 1277 ondergronds en 286 bovengronds omgekomen mijnwerkers. Elke maand werden in het bedrijfstijdschrift Steenkool in de rubriek “Wij herdenken” de slachtoffers van dodelijke ongelukken herdacht. In de willekeurig gekozen negende jaargang, (1954) van het bedrijfstijdschriftwaren 19 doden te betreuren. Zes van de negentien overleden als gevolg van vallend gesteente, vijf als gevolg van een val in een schacht of bovengrond van grote hoogte, drie als gevolg van ongevallen met locomotieven, vier raakten bekneld en één overleed als gevolg van een stuk gesprongen stijl. Die verdeling stemt overeen met de opsomming van voormalig inspecteur van het Staatstoezicht op de mijnen, Wiel Miseré, in D’r letste Koempel; Vallend gesteente en beknellingen, machinisten die bekneld raken tussen de trein en de muren in de galerijen, machinisten die onder de trein terecht kwamen en dodelijke ongevallen tijdens het roven van de stijlen . Meerdere doden vallen tegelijkertijd bij instortingen, ontploffingen en branden ( Eén dodelijk ongeval bij elke miljoen ton gewonnen kolen”in ; Frank Stoks, eindred. D’r letzte koempel, Vijftig jaar na de mijnsluiting, 72-81, 76 en 78 Herdenkingsberichten in Steenkool, negende jaargang 1954: 11 november 1953: 31 jaar oude houwer uit Kaalheide, in een simpel in laag XII op de 420 meter verdieping van Staatsmijn Wilhelmina onder vallend gesteente bedolven en op slag gedood. Gehuwd, twee kinderen. (Een simpel is een pijler met slechts één vluchtweg) Op zondag 3 januari 1954, kort voor middernacht, is de 44 jaar oude schachthouwer uit Nuth bij werkzaamheden in de ladderafdeling van Schacht 1 op Staatsmijn Emma, in de schacht gestort en op slag gedood. Gehuwd en 4 kinderen. Op donderdag 4 februari werd de 20-jarige hulphouwer uit Bleijerheide bij roofwerkzaamheden in een pijler op de 380 meter verdieping van de Domaniale Mijn onder vallend gesteente bedolven en vrijwel op slag gedood. Gehuwd en één kind. Op donderdag 25 februari werd de 47-jarige houwer uit Terwinselen bij roofwerkzaamheden in een galerij op de 331 meter verdieping van Staatsmijn Wilhelmina door een gedeelte van een stukgesprongen ijzeren stijl in de rug getroffen en zeer ernstig gewond. Nog diezelfde dag is hij in het ziekenhuis te Heerlen overleden. Gehuwd en 6 kinderen. Op donderdag 25 februari geraakte de 29-jarige postsleper uit Schimmert bij werkzaamheden op de bodem van de Emma-schacht IV te Schinnen onder de afdiepton bekneld. Aan de hierbij opgelopen verwondingen is hij vrijdag 26 februari in het ziekenhuis te Heerlen overleden. De postsleper was gehuwd en had 3 kinderen. Op vrijdag 9 april is de 26-jarige ongehuwde schachthouwer uit Oirsbeek in een opbraak op de 700 meter verdieping van Staatsmijn Emma naar beneden gestort en op slag gedood. Op woensdag 14 april werd de 31 jaar oude locomotief machinist uit Elsloo op de 660 meter verdieping van Staatsmijn Maurits op slag gedood toen zijn locomotief bij een botsing met een mijnwagen kantelde. Gehuwd en één kind. Vrijdag 31 mei werd de 22 jaar oude ongehuwde hulphouwer uit Hoensbroek in een schraapbakkenpijler op de 546 meter verdieping van Staatsmijn Emma onder vallend gesteente bedolven en vrijwel op slag gedood. Maandag 31 mei werd de 22 jaar oude ongehuwde bankwerker uit Geleen in een fijnkoolbunker op Staatsmijn Maurits onder afglijdende kolen bedolven en gedood. De bankwerker heeft zich vermoedelijk in de bunker begeven om zijn banksleutel, die in de bunker was gevallen, weer in zij bezit te krijgen. Woensdag 26 mei werd de 26 jaar oude hulphouwer uit Kerkrade op weg naar zijn werkpunt op de 485 meter verdieping van de mijn Willem-Sophia onder vallend gesteente bedolven en op slag gedood. Gehuwd en twee kinderen. Zaterdag 5 juni geraakte de 47 jaar ouder 1e seingever uit Nuth in de laadplaats van schacht I op de 410 meter verdieping van de Staatsmijn Emma tussen de beweegbare laadvloer en een steenwagen bekneld, waarbij hij levensgevaarlijk werd gewond. Aan de gevolgen van dit ongeval is hij een uur later in het ziekenhuis te Heerlen overleden. Gehuwd en twee kinderen. Woensdag 23 juni is de 28 jaar oude handlanger uit Hoensbroek op de losvloer van Staatsmijn Emma tussen een steenwipper en een bijlopende mijnwagen bekneld geraakt en op slag gedood. Gehuwd, geen kinderen. Donderdag 12 augustus is de 50 jaar oude houwer uit Bocholtz in een opbraak op de 300 meter verdieping van de mijn Willem-Sophia naar beneden gevallen en op slag gedood. Gehuwd en zeven kinderen Mandag 16 augustus geraakte de 30 jaar oude locomotiefmachinist uit Nieuwstadt in een grondgalerij op de 318 meter verdieping van Oranje-Nassaumijn III tussen zijn machine en de wand van de galerij bekneld, aan de gevolgen waarvan hij korte tijd later is overleden. Gehuwd en één kind. Maandag 30 augustus zijn de 42 jaar oude houwer uit Kerkrade en de 22 jaar oude sleper uit Venlo, wonende in het gezellenhuis in Eygelshoven, in een pijler boven de 274 meter verdieping op de mijn Laura onder vallend gesteente bedolven en op slag gedood. De houwer was gehuwd en had twee kinderen, de sleper was ongehuwd. Maandag 18 oktober is de 52 jaar oude meester-opzichter uit Beek, toen hij door een verdieping van Staatsmijn Maurits te voet naar de schacht terugkeerde, aangereden door de locomotief van een personentrein en zeer ernstig gewond. Aan de gevolgen van dit ongeval is hij korte tijd later overleden. Gehuwd en één kind. Vrijdag 29 oktober is de 34 jaar oude ongehuwde houwer uit Nuth bij werkzaamheden in een breukpijler op de 546 meter verdieping van Staatsmijn Emma ernstig gewond doordat hij met het hoofd bekneld raakte tussen het transportmiddel en het dak van de pijler. Aan de gevolgen van dit ongeval is hij op 1november in het ziekenhuis te Heerlen overleden. Donderdag 4 november is de 28 jaar oude hulpbankwerker uit Kaalheide bij werkzaamheden in de wasserij van Staatsmijn Wilhelmina van een hoogte van 5 meter naar beneden gevallen en levensgevaarlijk gewond. Aan de gevolgen van dit ongeval is hij op zaterdag 6 november in het ziekenhuis te Heerlen overleden. Gehuwd en één kind.

bottom of page